Blog

De twee kanten van onze familiegeschiedenis

De juridische kant, waarbij het handelen van mijn ouders wordt getoetst aan de wet.
Hierbij worden de daden van mijn ouders door de rechter beoordeeld op strafbare feiten, op het overtreden van wetten en regels. Dit is voor mij de objectieve kant. Daarbij is het van groot belang dat de rechter niet uitsluitend oordeelt op grond van de letters van de wet, maar ook naar de geest. Dus dat hij ook kijkt naar moraal en fatsoen. De menselijke maat op basis van het geweten. De rechters hebben uitsluitend gekeken naar de wetten. Dat die wetten tot stand zijn gekomen op grond van sentiment wordt niet meegewogen. Er zijn juristen die hierin een onrechtmatige overheidsdaad zien.

De morele kant, waarbij gevoel een belangrijke rol speelt.

Het anti-Duitse sentiment was direct na de bevrijding wijdverbreid. Dat hierdoor makkelijk verkeerde verdenkingen konden opkomen is begrijpelijk. Maar een aantal mensen uit zich na lezing van mijn familiegeschiedenis nog steeds negatief over mijn ouders. Ze waren toch vrienden van Pyke Koch en woonden ook nog jaren in Berlijn? Dan moeten ze wel fout zijn geweest. Heel simpel. Dat wij zwaar gestraft zijn zonder strafbare feiten te hebben gepleegd doet kennelijk
voor deze mensen niet ter zake, net zo min als de bewijzen van de vele onderduikers die bij ons veiligheid hadden gevonden en en het persoonlijke relaas van de vrouw van de jonge huisarts die vertelde dat wij konden voorkomen dat haar man (onze huisarts) eveneens werd gedeporteerd. Ik vind dat blijvende negatieve standpunt bijzonder en ik begrijp het niet.

Het staat iedereen vrij een negatief gevoel te hebben bij mijn familiegeschiedenis, men mag mijn ouders zelfs moreel veroordelen, maar dat laat onverlet dat mijn ouders geen strafbare feiten hebben gepleegd. Aangezien dat zelfs wordt bevestigd door de minister van Justitie en Veiligheid is er maar een conclusie mogelijk, ons is onrecht aangedaan. En rechtsherstel heeft nooit plaatsgevonden, toen rond 1950 niet en in 2022 ook niet.


Voorbeelden van veranderde instelling bij onrecht in het verleden

Juni 2019
Over de misstanden in de jeugdzorg na 1945 (Commissie-De Winter)
Minister De Jonge: ‘Excuses en hulp zijn op zijn plaats’
Beide ministers waren onder de indruk van het rapport. “Dit geweld had niet mogen gebeuren. Excuses en hulp zijn op zijn plaats”, aldus minister De Jonge. “We gaan met de slachtoffers in gesprek over een gepaste behoefte aan erkenning.”
“Wat er in het verleden is gebeurd, kunnen we niet veranderen, maar we kunnen wel proberen om recht te doen aan de slachtoffers van toen”, vervolgde hij. “Met behulp van het rapport kunnen we ervoor zorgen dat de kinderen van vandaag niet de getraumatiseerden van morgen worden.”
Den Haag geeft compensatie aan 9 nabestaanden en overlevenden van Joodse oorlogsslachtoffers.

De vergelijking met onze situatie dringt zich op. Er wordt hier over slachtoffers gesproken. Zo voel ik mij niet, of wil ik mij alleen niet zo voelen? Ik voel mij geen slachtoffer (psychologische schade), maar wij zijn wel gedupeerd (materiële schade). Verder is het voor mij opvallend dat hier excuses en hulp nodig wordt geacht en bij ons wel excuses, maar geen hulp. Verjaring heet het dan. Terwijl beide situaties spelen vanaf 1945. Waarom dit verschil? En opvallend vind ik wat er niet genoemd wordt. Zou hier niet ook een financiële vergoeding moeten plaatsvinden? Excuses en hulp? Waaruit bestaat die hulp dan? Opnieuw praten? Met de jeugdzorg die al ernstig onderbezet is? Ik zie al weer een bureaucratische organisatie opgetuigd worden, “het moet uiteraard wel zorgvuldig gebeuren”. Er zal een commissie in het leven worden geroepen die met een voorstel zal komen. “Zo snel mogelijk, want we werken er hard aan”.
Ik zou wel eens willen weten wat ervan terecht is gekomen begin 2022?


Geweld van militairen in Nederlands-Indië niet verjaard

NRC 1 oktober 2019
De staat kan zich niet beroepen op verjaring in twee zaken rond martelingen en executies in voormalig Nederlands-Indië. Dat heeft het gerechtshof in Den Haag dinsdag bepaald. Nabestaanden van zes Indonesische oud-strijders die zijn gemarteld of geëxecuteerd eisten bij de rechter een schadevergoeding voor misdragingen door Nederlandse militairen in 1947. De staat stelde bij het hof dat de claims verjaard zijn omdat de gebeurtenissen meer dan zeventig jaar geleden plaatsvonden. Daardoor zou het moeilijk zijn om bewijs te verzamelen. Volgens het hof zijn de feiten echter te ernstig en is er een „grote mate van verwijtbaarheid”. Dat er zoveel tijd verstreken is, kan het verzamelen van bewijzen inderdaad bemoeilijken, erkent het hof, maar daar hebben vooral de eisers last van.


Restitutiecommissie

NRC eind 2020
Jacob Kohnstamm zat de commissie voor die minister Van Engelshoven adviseert over het Nederlandse teruggavebeleid van door de nazi’s geroofde kunstwerken. De bevindingen: het beleid moet invoelender en minder formalistisch.
Waar hebben we dat ook alweer eerder gehoord? Juist, in 2000 in de brief van onze Minister President Kok aan de tweede kamer. Ook Kohnstamm vindt verjaring onjuist.
Jacob Kohnstamm concludeert: ‘Is er een rechthebbende, dan moet je restitueren’. Simpel. Duidelijk. En gewetensvol.
Zijn benoeming tot voorzitter van de restitutiecommissie is ingegaan op 28 september 2021.


De toeslagenaffaire

De conclusie van de commissie die zich heeft gebogen over de toeslagenaffaire werd verwoord in een rapport met de naam ‘Ongekend onrecht’. Mevrouw Gerdi Verbeet noemde daarmee samenhangend een noodzakelijke verandering in denken.
We moeten niet denken en handelen in termen van rechtmatig, maar in rechtvaardig‘.
Dit lijkt mij een goed uitgangspunt. Maar gaat het ook gebeuren?


Op 22 januari 2021 ontvingen wij deze mail

Geachte mrs. Klinkhamer, Teuben en Heeroma,

De voorzieningenrechter in deze zaak, mr. H.J. Vetter, nam gisteren kennis van de eerste bladzijden van de dagvaarding in deze zaak en zag daar dat door de advocaat van de eisende partijen meermaals is getracht contact te leggen over een comparitie op korte(re) termijn. Naar de voorzieningenrechter begrijpt is op die verzoeken telkens geen reactie gevolgd. Dat is vanzelfsprekend niet in orde en de voorzieningenrechter biedt, namens de rechtbank, daarvoor excuses aan.

De voorzieningenrechter heeft contact gehad met de teamvoorzitter en verzocht de behandeling van deze bodem zaak door de meervoudige kamer met spoed en met voorrang te plannen. Dat gaat lukken: in de maand februari kan en zal de behandeling, op een partijen passende datum, plaatsvinden. Verhinderdata over die maand worden opgevraagd. Het vonnis zal zo spoedig mogelijk nadien gewezen worden.

De voorzieningenrechter neemt aan dat deze versnelling voorkomt dat het kort geding (waarvoor deze zaak zich klaarblijkelijk minder goed leent) geen doorgang hoeft te vinden. Graag verneemt de voorzieningenrechter uw reacties.

Ergens in februari zal er een bodemprocedure zijn.


Onze rechtszaak

C/09/587933 HA ZA 20/138
De meervoudige kamer die de zaak behandelde was samengesteld uit mrs. Willem (voorzitter), Alwin en Vetter. Er waren twee landsadvocaten aanwezig. Tenslotte waren er onze twee advocaten en mijn zusters en ik. Achter in de zaal zaten Ulrike, Mirna en een journaliste van het Leidsch Dagblad.

Op vrijdag 19 februari 2021 vond de zitting plaats. De sfeer voelde goed, de uitleg van beide advocaten was helder en de rechters zorgden voor een ontspannen sfeer. Uiteraard voelde ik enige spanning en naar later bleek was dat bij mijn zusters eveneens het geval. Enkele zaken vielen mij op.

Aan het begin van deze pagina beschrijf ik de twee kanten van de gebeurtenissen. De maatregelen van het NBI gebaseerd op gevoelens waardoor wij onze rechten kwijtraakten en de juridische kant, die nooit een kans had gekregen. De verdenkingen van 1945 die in 1949 door het NBI ongegrond waren verklaard. Dezelfde verdenkingen die in 2018 door de burgemeester van Putten aanleiding waren geweest om excuses aan te bieden en tenslotte ook de Minister van Justitie en Veiligheid ertoe hadden gebracht eveneens excuses aan te bieden voor de onjuiste verdenkingen en de gevolgen die dat voor onze ouders en ons had opgeleverd. Waarvoor de Minister zelfs verantwoordelijkheid had aanvaard.

Je zou verwachten dat de landsadvocaat zich tot de juridische kant zou beperken, maar dat gebeurde niet, zij haalde opnieuw de verdenkingen aan uit het verleden. Ik noem er twee voorbeelden van, het vermeende NSB lidmaatschap van mijn ouders en het niet verder procederen van mijn ouders.

Ik begin met de NSB.
Mijn ouders zijn in Nederland nooit lid van de NSB geweest. In Berlijn waar zij tot 1942 hadden gewoond, waren zij tijdelijk lid geworden van een door de regering opgelegde NSB-achtige organisatie. Dus niet vanwege hun instelling, maar onder druk van de overheid. In Nederland was het lidmaatschap van de NSB voor ambtenaren strafbaar, een lidmaatschap in het buitenland überhaupt niet. Geen strafbaar feit dus, eerder stemmingmakerij en in mijn ogen opnieuw laster.

Het andere punt heeft betrekking op het opgeven van de juridische procedures. De landsadvocaat beschrijft het zo:
Zij waren ook in staat om (eventuele) vervolgprocedures te starten, zijn op deze mogelijkheid ook uitdrukkelijk gewezen door de Raad voor het Rechtsherstel, maar hebben daar zelf van af gezien.
In theorie is dat correct, maar door de ontstane toenmalige omstandigheden financieel volstrekt ondenkbaar. Dat de landsadvocaat dit argument gebruikt, vind ik bijna cynisch te noemen.
Zij (mijn ouders) hadden twee procedures achter de rug. Zonder enig succes. Hun vermogen was verdwenen en veranderd in een schuld van omgerekend naar nu ruim € 750.000. Voor hun levensonderhoud hadden mijn ouders voorschotten op toekomstige erfenissen aan familie ontvangen.
Het beroepsverbod bleef van kracht, ondanks de ongegronde verdenkingen, zodat de uitgeverij in Nederland niet kon worden hervat.
Mijn ouders kregen rond 1955 een afsluitende nota van het NBI voor het desastreuze beheer van omgerekend ongeveer € 45.000.
Hoewel de verdenkingen ongegrond waren geweest veranderde er dus niets aan het beleid. Niets wees er op dat men bereid was objectief naar het handelen van mijn ouders te kijken. Mag je onder die omstandigheden verwachten dat mensen opnieuw een procedure starten met een meer dan onzekere uitkomst? Zelfs in 2021 worden de verdenkingen opnieuw aangehaald, hoe moet de stemming dan niet in 1950 zijn geweest. Dit is geen recht doen, dit is cynisme. De ‘ontrechting’ ging gewoon door. Vreemd dat de landsadvocaat in 2021 dezelfde argumenten gebruikt die in 1949 door het NBI juridisch ongegrond waren verklaard. Er wordt nog steeds naar de situatie toen gekeken met de verdenkingen van toen, niet naar de wet.

Verder schrijft de landsadvocaat dat het om oorlogsschade zou gaan.
Dit is onjuist, het is geen oorlogsschade. Deze schade ontstond geheel na de bevrijding onder verantwoordelijkheid van het NBI waarvoor het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2019 verantwoordelijkheid aanvaart.

Mij werd door de rechter de vraag gesteld of wij bereid waren opnieuw met de andere partij te onderzoeken of een schikking mogelijk zou kunnen zijn. Doordat de landsadvocaat iedere financiële tegemoetkoming voor de onterecht afgenomen eigendommen weigerde, was een nieuw gesprek zinloos, er bestond geen onderhandelingsruimte. Ook op de vraag van de rechters aan de landsadvocaten welke alternatieven zij nog te bieden hadden kwamen geen nieuwe voorstellen op tafel. De eindconclusie van de rechtbank was dat een schikking niet mogelijk was en zij vonnis zouden wijzen. Daarvoor werd de datum bepaald op 7 april 2021. Het vonnis zou ons schriftelijk worden gegeven.


Hoe kan het boek worden gesloten?

Nadat de beide advocaten hun toelichting hadden gegeven werd ik gevraagd naar onze doelstelling. Wat er nodig was om het boek te kunnen sluiten.
Na enig nadenken zei ik dat het vooral om een gevoel ging, het gevoel dat ons eindelijk recht werd gedaan. Op de vraag hoe dat bereikt zou kunnen worden wist ik geen goed antwoord te formuleren.

Op 22 februari, enkele dagen na de zitting begreep ik pas de achtergrond van dit ‘niet weten’.
Het is geen ‘niet weten’, maar het niet gewend zijn voor je recht op te komen. Het onzekere gevoel dat je van je ouders hebt meegekregen (en dat ons leven sterk heeft bepaald) komt dan weer op. De ballingschap, het onplezierige en intense gevoel dat je geen recht hebt, dat anderen rechten hebben, maar jij niet. Onze advocaat noemde dat onze bescheidenheid, maar dat is het dus eigenlijk niet, het is ‘het niet voor jezelf durven en kunnen opkomen’.

Nu enkele dagen verder weet ik wat ik wil (en daarmee ook wat mijn zusters willen) en het is heel simpel.
Wij vragen om rechtsherstel, of zoals de overheid het zelf formuleert: Getroffenen moesten alles terugkrijgen wat hen wederrechtelijk was ontnomen.

Op grond van die formulering willen wij ons eigendom, ‘onze fiets’, terug. Dat is in juridische termen revindicatie. Dat is iets anders dan compensatie of schadevergoeding. Wij willen ook geen smartengeld, nee, wij willen onze fiets terug. Laten we samen om de tafel gaan zitten en de waarde van onze fiets bepalen.
Wij zullen dan niet over smartengeld praten en de Staat der Nederlanden moet niet op alle slakken zout leggen. Onder die voorwaarden kunnen wij er heel snel uit zijn. Daarvoor is het wel nodig dat ook over geld gesproken kan worden. Wij hebben geen enkele begrip voor de huidige weigering om over geld te praten, temeer omdat de Staat omgerekend naar nu meer dan 4 miljard euro(!) heeft overgehouden aan alle inbeslagnames van het NBI. En er nog steeds geld binnenkomt (bron NIOD). Wat doet Nederland toch moeilijk als het om geld gaat. Het is beschamend.
Als wij onze fiets terug hebben is niet alleen onze ‘ontrechting’ ten einde, maar blijkt ook voor iedereen dat onze ouders ‘niet fout’ waren, worden wij er niet meer op aangekeken en kan het boek echt worden gesloten. De verdenkingen zijn dan echt over en er is recht gedaan.

Misschien moet Nederland iets meer doen aan zijn eigen ‘Vergangenheitsbewältigung’?


Roofkunst Tweede Wereldoorlog

Trouw 12 maart 2021
Minister Van Engelshoven
Het belang van het museum telt niet bij de teruggave van roofkunst

Nederland ondertekende in 1998 de elf criteria van de Washington Principles over roofkunst, maar voegde daar als enige land enkele eigen criteria aan toe, onder andere het belang van het betreffende kunstwerk voor het museum waar het onderdeel van de collectie vormde. Als het kunstwerk van groot belang was voor het museum werd van de Washington Principles afgeweken en het kunstwerk niet aan de oorspronkelijke eigenaren gerestitueerd. Op grond daarvan werd het schilderij van Wassily Kandinski ‘Bild mit Häusern‘ aanvankelijk niet aan de rechtmatige eigenaar teruggegeven. Nederland heeft hiervoor veel internationale kritiek ervaren en Jacob Kohnstamm als voorzitter van de evaluatiecommissie restitutiebeleid Nazi-roofkunst drong aan op heroverweging.

Minister Van Engelshoven zegt nu het volgende:
‘Restitutie is meer dan alleen de teruggave van een cultuurgoed’, schrijft Van Engelshoven in een brief aan de Tweede Kamer.
‘Het is de erkenning van het onrecht dat de oorspronkelijke eigenaren is aangedaan en een bijdrage aan het herstel van dit onrecht.’

Nederland heeft 23 jaar nodig gehad om tot deze conclusie te komen.

Belangrijk is de volgende zin in het rapport van de commissie:
De evaluatiecommissie is van oordeel dat er op dit moment geen eindtermijn aan het Nederlandse restitutiebeleid moet worden gesteld.
Duitsland heeft in april 2021 besloten vele kunstwerken uit Benin terug te geven.

Begin 2022 is het schilderij eindelijk teruggegeven aan de familie Lewenstein, de oorspronkelijke eigenaren.
Van belang vond ik de toevoeging van de gemeente Amsterdam:
De gemeente schrijft dat het teruggeven van het schilderij onderdeel is van het uitgangspunt om roofkunst uit de Tweede Wereldoorlog terug te geven aan de toenmalige eigenaren of hun erfgenamen.
We mogen het onbeschrijfelijk leed en het onrecht dat de Joodse bevolking is aangedaan in de Tweede Wereldoorlog nooit vergeten”, schrijft wethouder Touria Meliani in een persbericht. “Voor zover er nog iets hersteld kan worden, hebben we als samenleving de morele plicht daarnaar te handelen.

Begin 2023 blijkt het schilderij voor 60 miljoen euro aan een particuliere verzamelaar te zijn verkocht. De opbrengst werd verdeeld onder de vijf erfgenamen. Een onbekend deel van de ruim 60 miljoen gaat naar Mondex, een Canadese firma gespecialiseerd in roofkunstrestituties. Het bedrijf zag brood in het schilderij en zocht er de claimanten bij.


Het vonnis

Op 7 april is er vonnis gewezen door de rechtbank Den Haag. Onze vordering is afgewezen. Voor het vonnis zie: Het vonnis van 7 april 2021
De belangrijkste zin is waarschijnlijk:
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de wettelijke regelingen bedoeld zijn om de mogelijkheid vorderingen in te stellen in verband met het beheer van vermogen na de Tweede Wereldoorlog in te perken. In de wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen is dat gebeurd door de aansprakelijkheid uit te sluiten voor schade die voor 1 maart 1946 is veroorzaakt, met de mogelijkheid een vergoeding te verzoeken op basis van het Besluit op de Materiële Oorlogsschaden 1945. Redengevend daarvoor was de chaotische en onoverzichtelijke toestand meteen na de bevrijding.

Afgezien van het feit dat onze grootste schade is opgetreden na 1 maart 1946 bevreemdt het mij dat er in 1950 een wet wordt aangenomen die de staat met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 1946 bescherming biedt ten koste van zijn burgers. De vraag dringt zich op of het redelijk is om de spelregels met terugwerkende kracht te veranderen en mogelijk nog belangrijker lijkt mij dat de chaos toch vanaf 1949 zou moeten worden gezien als opgelost. In het jaar 1949 was het NBI in staat tot de conclusie te komen dat de verdenkingen tegen mijn ouders ongegrond waren geweest. Mij lijkt het logisch dat schade aan onze eigendommen vanaf dat moment niet meer onder die wet zouden moeten vallen. Het lijkt mij redelijk om de daarna ontstane schade toe te rekenen aan de staat. Zeker schade die nog in 1955 werd aangebracht aan ons vermogen.

In de Wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen staat het volgende
Artikel 12
De Staat en de overige publiekrechtelijke lichamen zijn niet aansprakelijk voor de schade, door een onrechtmatige daad of door nalatigheid of onvoorzichtigheid van hun organen of van personen in hun dienst na de bevrijding van het Rijk in Europa toegebracht, indien het veroorzaken van de schade de Staat of het lichaam redelijkerwijze niet kan worden toegerekend in verband met de door de vijand achtergelaten wanorde of in verband met de omstandigheden, waaronder de taak der Overheid moest worden uitgevoerd.

Ik vraag mij hierbij enkele dingen af:
1. Is de genoemde wet niet veeleer bedoeld om de overheid na de capitulatie te behoeden voor schadeclaims vanwege oorlogshandelingen en handelingen van de bezetter tijdens de bezetting? Het uitsluiten van claims wegens schade ontstaan na de capitulatie, waarvoor onze eigen wettige overheid aansprakelijk is jegens zijn burgers, lijkt mij onrechtvaardig en levert mogelijk een zogenaamd onrechtmatige overheidsdaad op.

2. Is deze wet wel op ons probleem van toepassing? Het heet De wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen. Onze problemen zijn geheel na de bevrijding ontstaan. Het had niets te maken met de bezetting of bezettingshandelingen.
Aannemende dat die wet wel op onze geschiedenis van toepassing is, vraag ik mij af hoeveel jaren na 1946 de overheid zich op deze wet kan blijven beroepen. Zijn de gevolgen van de chaos door de bezetting nog aanwezig bij gebeurtenissen in de jaren na 1949 en ook nog in 1955?

3. Is de schade de Staat of het lichaam redelijkerwijze niet toe te rekenen? Ook niet na 1949?

Voor mij is een belangrijke vraag deze:
Kan Nederland zich ook nog op deze wet beroepen voor handelingen uitgevoerd in 1955? Dat voelt zeer onrechtvaardig, waarbij ik die wet op zich al onbehoorlijk vind. Er zit aan die wet geen tijdslimiet. Geldt de wet nu nog?

In de NRC van zaterdag 8 mei 2021 vraagt Herman Hermans, oud-vicepresident van de gerechtshoven van Amsterdam en Leeuwarden zich af:
“In hoeverre neem je de ruimte om naar je geweten te luisteren, ook als die wet die ruimte niet lijkt te bieden. Kortom, hoe gewetensvol ben je zelf als rechter?”

Bij mij roept dat de vragen op:
Is het vonnis van onze meervoudige kamer gewetensvol? Was het gewetensvol rond 1950? Is het dat in 2021?

Het teruggeven van roofkunst uit koloniale gebieden impliceert de erkenning van in het verleden begaan onrecht en beoogt het herstel van een geschonden relatie.
Verder wordt in het vonnis ook nog de verjaring genoemd.
Daarbij lijkt mij van belang te memoreren dat mijn ouders tot tweemaal toe pogingen hebben gedaan het tij te keren, maar vanwege hun enorme schuld de juridische strijd hebben moeten staken. Een schuld waarvoor de overheid zelf verantwoordelijkheid heeft aanvaard. Hierdoor werd een onschuldig gezin ernstig geschaad. Wordt het niet eens tijd dat iemand zich afvraagt of de gebeurtenissen moreel te verantwoorden waren en zijn?


Moraal en fatsoen

Er zijn vele voorbeelden van moreel twijfelachtige handelen van Nederland. De afhandeling van de gevolgen van gaswinning in Groningen, de discussie over restitutie van roofkunst en het drama van de toeslagenaffaire roept de vraag op naar onze morele standaard. Het meest recente voorbeeld vormt de groep van 270.000 mensen die op de zwarte lijst van de belastingdienst waren terecht gekomen. Zonder dat de mensen het wisten en met vele negatieve consequenties, zoals de weigering voor een hypotheek. En waarbij heel veel amtenaren inzage in die lijst hadden zonder daarover verantwoording te hoeven afleggen. Ernstig.
Daarbij denk ik niet alleen aan de huidige tijd (hoewel Groningen ook al veel te lang speelt), maar in ons geval ook aan vijfenzeventig jaar geleden.
Hoe vindt Nederland een moreel goed antwoord op onrecht waarvoor Nederland verantwoordelijkheid erkent en excuses aanbiedt?
In mijn ogen gebruikt Nederland zijn wetten ten dele oneigenlijk. Primair niet om zijn burgers te beschermen en recht te doen, maar vaak om aansprakelijkheid te voorkomen, zeg maar om niet te hoeven betalen.
Kennelijk is geld voor Nederland belangrijker dan recht doen.

In de landen om ons heen hoor je al: Als het om geld gaat is dwarsliggen een Nederlandse traditie.
Met deze instelling maak je geen vrienden, niet in de eigen bevolking en niet in de rest van de wereld. Buiten Nederland is het schadelijk voor ons imago en binnen Nederland voor ons gevoel van solidariteit.

Artikel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek luidt
Een natuurlijke verbintenis is een rechtens niet- afdwingbare verbintenis.
Een natuurlijke verbintenis bestaat:
a. wanneer de wet of een rechtshandeling aan een verbintenis de afdwingbaarheid onthoudt;
b. wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt.

Wat betekent de natuurlijke verbintenis in onze situatie?
Nederland is verantwoordelijk voor de ons onterecht afgenomen fiets.
Teruggave van ‘onze fiets’ is mogelijk rechtens niet afdwingbaar, maar valt onder de noemer moraal en fatsoen.

Mijn zusters en ik zijn eruit, we gaan in hoger beroep.

Voor mij geldt zo mogelijk nog meer dan eerst dat ik benieuwd ben naar de argumenten van rechters. Ik wil niet zeggen dat ik de uitkomst van hun onderlinge overleg niet belangrijk vind, maar het vonnis is voor mij veel minder van belang dan de argumenten die men gebruikt om tot een vonnis te komen. Ik ben zeer benieuwd of Nederland in staat is om zich niet blind te staren op de regels en protocollen (protocollen bepaalden mijn vak als arts in steeds grotere mate en het maakt artsen niet beter), maar een vonnis te wijzen uitgaande van redelijkheid en billijkheid, van moraal en fatsoen. De goede argumentatie is essentieel.

Het lastige van onze claim is het negatieve imago dat kleeft aan onze eis. Ik wil daar twee dingen op zeggen.
1 onze fiets is ons ten onrechte afgenomen. Dat erkent de Minister van Justitie en Veiligheid, maar deze weigert daar consequenties aan te verbinden.
2 mijn behoefte aan recht is zo sterk dat ik bereid ben onder bepaalde voorwaarden een groot deel van onze fiets aan een goed doel te schenken.
Nederland heeft ons alles afgenomen en ik vind dat Nederland met dat onrecht niet weg mag komen.

Eind april waren mijn zusters en ik het eens. We gaan gezamenlijk in hoger beroep bij het Hof. Eens kijken of de regels het winnen of moraal en fatsoen.
Het is heel eenvoudig, wij willen onze fiets terug.

Toch jammer dat onze vader, als medefinancier van onze rechtsstrijd, dit niet meer meemaakt.


Die 2,6 miljoen is uiteraard slechts indicatief.
Het gaat om restitutie van onze eigendommen, zeg maar onze fiets. Over de waarde ervan zal moeten worden onderhandeld.
Die ‘fiets’ bestond vooral uit de twee geliquideerde uitgeverijen, de stoeterij van acht zeer waardevolle renpaarden, vele persoonlijke eigendommen die gewoon verdwenen waren en de eindschuld die door het NBI werd berekend op ƒ. 130.000 (omgerekend naar nu ruim € 750.000).
Hoe er dan omgegaan moet worden met de detentie, het beroepsverbod dat ons dwong tot emigratie, de paspoorten die ons werden afgenomen en het kiesrecht dat ons werd ontzegd weet ik niet. Allemaal onrechtmatige gebeurtenissen die plaatsvonden tussen de bevrijding in 1945 en het jaar 1955, het jaar van de afsluitende rekening van het NBI (nog eens omgerekend € 45.000).

Enkele dagen voor Hemelvaart ontving ik van een volstrekt onbekende advocaat het volgende commentaar:
Het doet mij genoegen dat je/jullie in appèl gaan: de argumenten lijken nergens op. Je vader heeft (te?) lang in Duitsland in zijn uitgeverij gewerkt, maar zijn besluit om die vestiging op te heffen had – mede gezien zijn inzet voor onderduikers – nimmer tot gevangenneming en bezitsconfiscatie mogen leiden.
Naast dit commentaar werd ons een ruime donatie toegezegd voor onze strijd. Voor ons een geweldige morele steun.

NRC 3 juni 2021

NS: 43 miljoen euro tegemoetkoming naar 5.500 WOII-slachtoffers

Holocaust
NS heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog in opdracht van nazi-Duitsland jarenlang Joden, Roma en Sinti vervoerd naar kampen in Westerbork, Vught, Amersfoort en andere locaties in Nederland vanwaar ze uiteindelijk werden vervoerd naar concentratie- of vernietigingskampen in het buitenland. Uiteindelijk zijn zo’n honderdduizend joden met behulp van NS-personeel afgevoerd.
Het spoorwegbedrijf bood in 2005 excuses aan voor zijn rol bij de deportaties. In de zomer van 2019 maakte toenmalig topman Roger van Boxtel bekend dat slachtoffers en nabestaanden een financiële tegemoetkoming konden krijgen.
In 2019 kondigde NS aan dat slachtoffers en nabestaanden van de transporten naar concentratie- en vernietigingskampen een financiële tegemoetkoming konden krijgen.
Medio 2021 hebben 5.498 slachtoffers van treintransporten naar concentratie- en vernietigingskampen tijdens de Tweede Wereldoorlog een financiële tegemoetkoming ontvangen van NS. Het gaat om 804 overlevenden van de transporten en 4.694 nabestaanden. NS heeft in totaal ruim 43 miljoen euro uitgekeerd, zo meldt het bedrijf donderdag. Per slachtoffers een bedrag van minder dan € 8.000.

NS beroept zich niet op verjaring, maar hanteert de normen van moraal en fatsoen.

De digitale Telegraaf van 29 juni 2021 doet verslag middels het volgende artikel (voor een vergroting klik op de foto):


Wij zijn benieuwd of het Hof eveneens vooral naar de letter van de wet kijkt of ook naar moraal en fatsoen. Het is boeiend de argumenten te horen en te lezen.

In het Leidsch Dagblad van 29 Juni 2021 stond het vergelijkbaar, maar met een extra foto erbij.


In grote lijnen zijn we het met de inhoud van het artikel eens, maar er zijn kleine dingen die niet helemaal kloppen.
Het lijkt alsof wij procederen voor een schadevergoeding. Dat is onjuist, wij willen gewoon onze eigendommen terug, onze fiets noemen wij dat. Wij vragen geen smartengeld, alleen de materiële schade dient te worden vergoed. Onze fiets willen wij terug.

Het ging fout toen er categorisch werd geweigerd om met ons te praten. Er is onze ouders en ons groot onrecht aangedaan en de Nederlandse staat vindt het niet nodig om iets goed te maken. Dat is waar wij tegen in opstand komen. Het doet opnieuw pijn en wij vinden dat onbehoorlijk. Daarom vragen we de rechters om naar hun geweten te luisteren. Tot nu toe heeft men dat niet gedaan.


Het hoger beroep

Onze advocaat heeft een memorie van grieven ingediend. De Staat heeft voor de memorie van antwoord een aanhouding verkregen tot 26 oktober a.s., maar rond die datum een laatste uitstel gekregen tot 23 november. Ik ben benieuwd wat de landsadvocaatnog uit de hoge hoed gaat toveren om verder uitstel te krijgen. Begin februari 2022 werd de datum bepaald op 23 juni 2022. We zullen het zien.

In de voorbereiding van ons hoger beroep voor het Hof heb ik onderstaande tekst geschreven. Indien mogelijk willen mijn zusters en ik die tekst voorlezen aan de rechters van het Hof. Intussen is die tekst frequent compleet veranderd.


Normen en waarden.

Geachte rechters van het hof.
Graag wil ik mijn zusters en mijzelf persoonlijk aan u voorstellen. Voor onze ouders kan dat niet meer, zij zijn al enkele decennia overleden.
Mijn oudste zuster werd geboren in 1935. Zij was 10 jaar oud toen onze ouders zes maanden werden geïnterneerd. Net 15 jaar oud beleefden zij en haar jongere zuster hoe onze ouders in 1950 ontredderd en berooid Nederland verlieten. Slechts één jaar jonger onderging mijn 2e zuster ook alle traumatische maatregelen van het NBI ook bewust.
Ik kwam eind 1942 in DH ter wereld en heb aan de oorlog geen herinnering. Wel aan de gevolgen van ons gedwongen vertrek uit Nederland. Pas 10 jaar later kwam ik terug. In 1960.
Mijn jongste zuster werd geboren in 1947, in Frankrijk, tijdens onze vlucht omdat wij in Nederland werden bedreigd. Ondanks de ongegronde verdenkingen.
Wij vragen voor de 4e keer aandacht voor het onrecht dat onze ouders en ons is aangedaan. Onrecht waarvoor Nederland verantwoordelijkheid erkent. Onrecht dat ik heb beschreven in mijn familiegeschiedenis. Deze heeft u ontvangen, met het menselijke verhaal, niet het juridische. Het Nationaal Archief maakte deze reconstructie mogelijk.
Vele publicaties doen verslag van de kille, bureaucratische en formalistische houding van Nederland. Met de terugkerende Joden direct na de 2e wereldoorlog, de gedupeerden van de Operatie Black Tulip, de gaswinning in Groningen, de toeslagenaffaire en de vluchtelingen in het kamp Moria. Nederland toont hierbij weinig compassie.
Mijn zusters en ik vragen om rechtsherstel vanwege ons gevoel van morele verplichting naar onze ouders toe. Nederland handelde in 1950 kil en formalistisch en doet dat in 2021 nog steeds. Onze ouders hebben geen wetten overtreden en vele onderduikers veiligheid kunnen bieden. Toch werden wij ‘ontrecht’. Onze ouders en wij hebben de gevolgen ons hele leven moeten dragen, maar het ministerie van justitie en veiligheid vindt excuses voldoende.
Lieve zusters, ik ben trots op jullie. Trots op onze gemeenschappelijke poging om Nederland een stukje rechtvaardiger te maken. Dank dat jullie daarin zijn meegegaan. Erik dank voor je inzet en ondersteuning hierbij. Jij gaf ons hoop en vertegenwoordigde voor ons de normen en waarden.
Geachte rechters.
Het volgen van de regels en wetten is de veilige weg. Het volgen van je geweten vereist moed. Wij zijn benieuwd naar uw keuze, de rechtmatige of de rechtvaardige weg.
Ter afsluiting van mijn familiegeschiedenis zal ik uw vonnis daarin opnemen. Voor volgende generaties.

Bronnen:
Michal Citroen, historicus: U wordt door niemand verwacht
Marieke Oprel, historicus: Afrekenen met de vijand.
Wouter Veraart, rechtsfilosoof: Ik ben er voor dat er nu nog iets aan het naoorlogs rechtsherstel wordt gedaan.
Wim Kok, Els Borst en Gerrit Zalm: procedures moeten nu als formalistisch, bureaucratisch en zelfs kil worden getypeerd.

De Volkskrant van zaterdag 29 januari 2022

Een boeiend interview met de historicus Michal Citroen.
In een PDF:
De menselijke maat. Citroen

En zoals het in de Volkskrant stond:
      
De historicus Michal Citroen vraagt zich af wat de overeenkomsten zijn tussen de terugkerende Joden direct na de 2e wereldoorlog, de tijdelijke bewoners van het kamp Moria, de Groningers en de gedupeerden van de toeslagenaffaire. Zij komt tot een simpele, maar schokkende conclusie.
De parallel is een verbluffend gebrek aan compassie.

Ik voeg daar aan toe: De gemiddelde Nederlander interesseert dit kennelijk niet. We laten ze eigenlijk gewoon vallen, zoals Freek de Jonge het uitdrukte: we laten ze in de grond zakken. (ook ik ben niet in opstand gekomen toen de feiten over Groningen en de toeslagen duidelijk werden.)

Ons familieverhaal past hier naadloos in. Wij zijn benieuwd naar het oordeel van het Hof. Onze verwachtingen zijn niet hoog gespannen.

Ons hoger beroep bij het Hof.

Uiteraard zullen wij nog vele weken moeten wachten op het oordeel van de rechters van het Hof, allen raadsheren genoemd.
In mijn gevoel werd er beter geluisterd, meer tijd genomen voor ons verhaal. Zelfs de landsadvocaat viel niet terug in de oude verdenkingen, maar beperkte zich tot de wetten die betrekking hebben op ons probleem. Ik heb haar daarvoor een compliment gemaakt. Zij heeft de lijn van de vorige landsadvocaat niet doorgezet.
Aan het begin van het hoger beroep werd ik gevraagd om een korte inleiding te geven van de gebeurtenissen vanaf 1945 en de jaren er op volgend. In afwijking van de brief hierboven heb ik het Hof bedankt voor de gelegenheid om voor de vierde keer over het menselijke drama te vertellen dat ons was overkomen.
Van mijn eerste 18 levensjaren heb ik er 13 in het buitenland doorgebracht. Niet uit vrije wil, maar omdat het blijvende beroepsverbod ons geen andere mogelijkheid bood. Jaren waarbij ik acht scholen heb moeten bezoeken, omdat er verhuizingen moesten plaatsvinden. Verder uiteraard met twee voor mij geheel onbekende talen, eerst drie jaar Frans, later bijna tien jaar Duits. Voor mijn zusters waren de omstandigheden iets anders, mede omdat twee ervan jaren ouder waren. Men luisterde aandachtig naar mijn inleiding en had enkele aanvullende vragen.
Onze advocaat nam daarna het woord gevolgd door de landsadvocaat.
De zitting maakte op ons allen een plezierigere indruk. Of het voor ons iets oplevert, zal moeten blijken. Vóór 20 september horen wij tot welk oordeel men gekomen is.

Leids Dagblad van 24 juni 2022

Het artikel dat door Annalaura Molducci werd geschreven naar aanleiding van ons hoger beroep bij het gerechtshof.

Door op de foto te klikken wordt de krant op een apart scherm en op maximale grootte getoond.
Er staan enkele kleine onvolkomenheden in dit artikel.
Om te beginnen, het hoger beroep vond niet plaats bij de rechtbank, maar mij het gerechtshof, de hogere instantie.



Onder het kopje Buitenlanden:
De inhoud is vreemd en klopt niet. Mijn ingeleverde tekst werd verkeerd begrepen.
Ik was niet in dertien buitenlanden, maar van mijn eerste 18 levensjaren heb ik er 13 in het buitenland doorgebracht. Drie jaar in Frankrijk en daarna tien in Duitsland. Met bijbehorende taal en scholen. En uiteraard wisselende jeugdvrienden. Niet uit vrije wil, maar omdat het aanhoudende beroepsverbod van mijn vader ons dwong Nederland te verlaten. Ondanks de ongegrond verklaarde verdenkingen.

Even daarna:
Onze ouders en wij drie kinderen werden geïnterneerd toen ik twee jaar oud was. Ik als tweejarig kind zat in een interneringskamp, in Nederland. Met mijn ouders en oudere zusters toen tien en negen jaar oud. Stel het je even voor. Onschuldige jonge kinderen, in een Nederlands interneringskamp. Wij kinderen enkele weken, de ouders gedurende zes en zeven maanden. De kinderen uiteraard in die resterende tijd weg bij hun ouders ondergebracht bij familie. Zonder enige schuld en zonder te weten hoelang dit zou gaan duren.

En verderop:
Psychologisch was mogelijk het ergste de afsluitende rekening van het NBI in 1955 voor de kosten van het beheer gedurende tien jaar ten bedrage van toen 7.500 gulden, omgerekend naar nu € 45.000. Terwijl het NBI in 1949 had verklaard dat de verdenkingen ongegrond waren geweest en betreurde wat er was gebeurd. En het NBI dat in 1949 had geconstateerd dat men niet alleen ons complete vermogen had doen verdwijnen, maar ons had opgezadeld met een schuld van 130.000 gulden, hetgeen omgerekend naar vandaag overeenkomt met ruim € 750.000. En dan toch nog die afsluitende rekening.
Deze hoge schuld was ook de reden dat wij in 1950 geen derde procedure meer tegen de staat konden voeren. Wij waren volledig berooid naar het buitenland vertrokken (onder druk van het aanhoudende beroepsverbod) en hadden geen vertrouwen meer in de overheid. We moesten geld lenen van familie voor ons levensonderhoud en hebben dat in die jaren allemaal ook nog moeten terugbetalen. Vandaag kan ik mij nog steeds geen goed beeld vormen hoe ons dit allemaal psychologisch en financieel gelukt is. Hoewel gelukt een eufemisme is, gezien de scheiding in 1957.

Het gaat bij onze procedure voor het gerechtshof niet om de schade die onze ouders hebben geleden, maar om de schade die wij persoonlijk hebben geleden. Daarbij vragen wij uitsluitend restitutie van de materiële schade, niet over de door ons geleden immateriële schade. Wij zijn op zoek naar restitutie van de materiële schade waarover onze ouders nooit spraken en die pas door mijn onderzoek tussen 2008 en 2017 aan het licht is gekomen. Die bijna tien jaren had ik nodig om in het Nationaal Archief alle bewaard gebleven informatie te kunnen inzien en te ontrafelen. De complete boekhoudingen over de jaren 1945 tot 1950 (ons vertrek uit Nederland) zijn bewaard gebleven, inclusief verschillende zeer gedetailleerde taxatierapporten en juridische verslagen geschreven door verschillende advocaten. Allemaal zeer uitgebreid en overzichtelijk. Ik had er meer dan 9 jaar voor nodig om mijn zoektocht af te sluiten met mijn familiegeschiedenis met de naam Jalna.

Van gebrekkige informatie, zoals de landsadvocaat het stelde, is zeker geen sprake. Het Nationaal Archief heeft een compleet overzicht van de gebeurtenissen en de schade. Dat de landsadvocaat bang is voor een precedentwerking vinden wij gewoon cynisch. Omdat anderen in soortgelijke situaties mogelijk ook een terechte claim zouden kunnen indienen kan toch geen argument zijn om onrecht te laten voortduren? Dat de landsadvocaat dit argument noemt valt voor ons niet te rijmen met de veelgenoemde normen en waarden.


Het Arrest van het Hof

Eerst het arrest zelf. Het arrest van 23 augustus 2022

Dan mijn reactie daarop:

Uit het arrest maak ik op dat wij niet dezelfde taal spreken.

Wij kinderen vragen niet om een oordeel over de vraag of er wel of niet sprake is van wanbeheer, wij vragen om rechtsherstel. Rechtsherstel voor het onrecht dat ons is aangedaan. Wij willen graag samen zoeken naar een oplossing. Wij houden Justitie verantwoordelijk voor de door het NBI genomen maatregelen en de gevolgen daarvan. Maatregelen die ons ernstig hebben geschaad, waar Nederland ten onrechte aan verdiend heeft en waar Justitie eindverantwoordelijkheid voor draagt. Justitie heeft dit erkend en excuses voor aangeboden. Als troost kreeg ik als enige een bloemetje. Mijn zusters kregen niets.

Niet de fout van het NBI is ons echte probleem, maar de weigering van Justitie om de gemaakte fout te herstellen.
Ik ga nog even terug in de geschiedenis.

Wij (onze ouders en wij hun vier kinderen) zijn direct na de bevrijding van Putten op 18 april 1945 volledig ‘ontrecht’ en hebben Nederland zelfs tweemaal moeten verlaten. Die ontrechting bestond uit internering van ons hele gezin, onder beheerstelling (in feite inbeslagname) van onze eigendommen, liquidatie van twee uitgeverijen èn de waardevolle stoeterij met 11 renpaarden, inbeslagname van de paspoorten, een beroepsverbod voor aanvankelijk vijf jaar (dat echter nooit werd opgeheven) en afname van het kiesrecht voor tien jaar.
Bovendien werden wij met medeweten en ondersteuning van de toenmalige burgemeester van Putten ernstig en anoniem bedreigd (Nederland heeft ons niet beschermd) en moesten wij ons in veiligheid brengen in Frankrijk gedurende drie jaar (1946-1949). Voor de rol van de gemeente Putten heeft de huidige burgemeester van Putten schriftelijk zijn excuses aangeboden. Tenslotte moesten wij voor alle onterechte maatregelen zelf de kosten betalen. Tot 1955 aan toe. Omgerekend naar nu € 45.000. Terwijl wij waren opgezadeld met een schuld van omgerekend € 780.000.

Dat wij vele onderduikers in het laatste jaar van de oorlog veiligheid hadden geboden wordt nergens genoemd. Van twaalf onderduikers heb ik het bewijs. Uit verhalen weet ik dat het er veel meer zijn geweest.

Deze ontrechting bleek achteraf te berusten op valse beschuldigingen van collaboratie met de Duitse bezetter en propaganda voor diezelfde bezetter. Beide beschuldigingen werden in 1949 door het NBI zelf ongegrond verklaard. Behalve een bloemetje hebben wij nooit enig rechtsherstel ontvangen. Om dit rechtsherstel gaat het ons. Over dit rechtsherstel wordt ieder gesprek geweigerd.

Wij houden het NBI (en Justitie) ook verantwoordelijk voor het nooit opgeheven beroepsverbod (dat voor 5 jaar zou gelden) en de desastreuze consequenties die dat voor ons heeft gehad.

Onze vraag was niet of er sprake is geweest van wanbeheer door het NBI.
Het NBI kreeg een onmogelijke opdracht. Binnen enkele maanden kan je geen apparaat optuigen dat honderdduizenden vermogens correct kan beheren. Daarbij ontstaan zeker problemen. Natuurlijk zijn wij niet blij met de maatregelen die door het NBI waren genomen en die ons ernstig in de problemen hadden gebracht, maar dat verwijten wij het NBI niet.
Ons verwijt geldt de wetgever die wetten maakt die herstel van onrecht blokkeren. Dat is een rechtstaat onwaardig.
Als blijkt dat eigendommen op grond van ongegronde verdenkingen in beslag zijn genomen dient rechtsherstel te volgen. De staat der Nederlanden maakt dat beslag definitief, ook na gebleken onschuld. Door op 13 oktober 1950 een wet aan te nemen om restitutie te voorkomen. Het NBI kreeg immuniteit en de staat der Nederlanden sluit iedere aansprakelijkheid bij voorbaat uit. Is dat geen onrechtmatige overheidsdaad?

Artikel 12 van de Wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen luidt:
De Staat en de overige publiekrechtelijke lichamen zijn niet aansprakelijk voor de schade, door een onrechtmatige daad of door nalatigheid of onvoorzichtigheid van hun organen of van personen in hun dienst na de bevrijding van het Rijk in Europa toegebracht, indien het veroorzaken van de schade de Staat of het lichaam redelijkerwijze niet kan worden toegerekend in verband met de door de vijand achtergelaten wanorde of in verband met de omstandigheden, waaronder de taak der Overheid moest worden uitgevoerd.

Het Hof is het met deze wet in 2022 kennelijk mee eens, gezien de afwijzing van onze claim. Het Hof conformeerde zich aan een wet die sinds 1950 onterecht verdachten en daarmee gedupeerden blijvend straft terwijl zij geen strafbare handelingen hebben verricht en nooit veroordeeld zijn.
Het arrest is ongetwijfeld rechtmatig (voldoet aan de letters van de wet), maar niet rechtvaardig (het voldoet niet aan het rechtsgevoel). Het Hof had niet de moed om zijn geweten te volgen en een eigen oordeel te vellen. Het is jammer dat de raadsheren deze wet wel noemen, maar van geen enkel commentaar voorzien. Een wet waarop zijn hun hele argumentatie baseren voor het arrest. Een wet die het ons aangedane onrecht bestendigt.
Nederland, lief, gaaf land.

Een mij alleen via mail bekende advocaat verwoorde het zo:
De uitspraak van het Gerechtshof is echt waardeloos, niet alleen voor Olav cs maar vooral hoe die juridisch in elkaar zit. Mijn hoop dat de “verjaring” flink zou worden onderuitgehaald is nergens terug te vinden; ook het passeren van die onrechtmatige wet waarin na-oorlogse oorlogsmissers worden goedgepraat vind ik nergens terug.

Het Hof heeft voor de veilige weg gekozen.

Gezien de geringe kansen op een rechtvaardige uitkomst (in plaats van een rechtmatige) hebben mijn zusters en ik besloten de strijd te staken. Het gaat in Nederland met al zijn problemen met rechtvaardige behandelingen van groepen mensen niet lukken. Wij geloven er niet meer in.

Nederland neemt geen verantwoordelijkheid voor fouten gemaakt in het verleden.

Confucius wist het al: Wie een fout maakt en die niet hersteld, maakt een tweede fout. Nederland maakt met het arrest zelfs een derde.

Wordt vervolgd…..

Laatste bewerking oktober 2023